Gepubliceerd op 1 september 2024
In dit artikel wordt het partnerpensioen in de nieuwe pensioenregeling uitgelegd en gaan wij in op wat er gaat veranderen in de nieuwe pensioenregeling voor deelnemers die partnerpensioen ontvangen.
Als iemand overlijdt vóór de pensioensleeftijd, dan krijgen de partner en kinderen een uitkering. Dit bestaat uit een partnerpensioen en een tijdelijk partnerpensioen (TPP). Het partnerpensioen wordt uitgekeerd zolang de nabestaande leeft. Indien en zolang de nabestaande jonger is dan de AOW-datum wordt het partnerpensioen aangevuld met een vast bedrag tijdelijk partnerpensioen per jaar.
Er zijn twee vormen partnerpensioen. De eerste vorm is van toepassing als een deelnemer komt te overlijden vóór de pensioendatum. De tweede gaat in als de deelnemer komt te overlijden als diegene de pensioengerechtigde leeftijd al heeft bereikt.
De regeling van het partnerpensioen gaat gedeeltelijk veranderen vanwege de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Vooral voor de eerste vorm van het partnerpensioen, bij overlijden vóór de pensioendatum, verandert er veel. De veranderingen zijn op te delen in drie punten:
- de verplichting van de opbouw op risicobasis en bijbehorende risicodekking;
- de verhoging van de uitkering;
- het uniforme partnerbegrip.
Verplichting van de opbouw op risicobasis
Vóór de transitie konden pensioenfondsen zelf kiezen hoe deelnemers hun aanvullend nabestaandenpensioen opbouwden. Dit gebeurde óf op opbouwbasis, óf op risicobasis, of een combinatie van die twee. Opbouwbasis houdt in dat een deelnemer gedurende zijn werkzame leven nabestaandenpensioenaanspraak opbouwt, naast zijn eigen pensioenaanspraak. Het uiteindelijke bedrag hangt dus af van zowel het salaris van de deelnemer, als het aantal gewerkte jaren. In het nieuwe stelsel moeten alle pensioenfondsen over op de risicobasis. Dat houdt in dat er geen waarde wordt opgebouwd, maar dat een deelnemer verzekerd is voor een vaststaand bedrag zolang hij premie betaalt. Voor BPL geldt dat de regeling hierdoor verandert van opbouwbasis naar risicobasis. Het is belangrijk om te begrijpen dat deze risicodekking dus komt te vervallen als een deelnemer besluit te gaan werken in een andere sector. Dit gebeurt drie maanden na het einde van het actieve deelnemerschap. Door het betalen van een premie kan de dekking wel vrijwillig worden voortgezet.
Verhoging van de uitkering
Het tweede element dat verandert in de nieuwe wetgeving is de verhoging van het bedrag van de uitkering. De partner van de overledene ontvangt, bij overlijden vóór de pensioendatum, een percentage van het fiscaal maximale inkomen van de overleden deelnemer. BPL heeft besloten om in de nieuwe regeling het maximale percentage van 50% te kiezen voor het nabestaandenpensioen. Dit gebeurt automatisch, tenzij een deelnemer er gedurende zijn leven, met toestemming van de partner, voor kiest om dit een lager percentage te laten zijn.
Het is belangrijk om te begrijpen dat ook dit partnerpensioen, net zoals het ouderdomspensioen, fluctueert. Elk jaar zal het partnerpensioen worden aangepast aan de huidige situatie.
Uniform partnerbegrip
Ten derde is er in de Wtp sprake van een uniform partnerbegrip. Dit houdt in dat er algemene criteria zijn waar iemand aan moet voldoen om als partner te worden gekenmerkt. Met deze criteria wordt sowieso iedereen die als partner werd gekenmerkt in de nieuwe regeling ook als partner gezien.
De criteria zijn als volgt:
Huwelijk en geregistreerd partnerschap blijven, net zoals in het oude stelsel voldoende om als partnerschap te gelden. Als dit daarentegen allebei niet het geval is kan er alsnog sprake zijn van partnerschap. Hiervoor moeten twee mensen samenwonen en er moet een gezamenlijk huishouden worden gevoerd. Dit is het geval als er een samenlevingscontract is, een samenlevingsverklaring of een eenzijdige samenlevingsverklaring.
Wat gebeurt er met het partnerpensioen bij overlijden op of na de (vervroegde) pensioendatum?
Bij overlijden van een gepensioneerde op of na de (vervroegde) pensioendatum wordt ten behoeve van diens partner jaarlijks een variabel levenslang partnerpensioen ingekocht ter grootte van 70% van het ouderdomspensioen, tenzij de (gewezen) deelnemer ingevolge het bepaalde in dit Pensioenstatuut 2025 op de (vervroegde) pensioendatum heeft gekozen voor een percentage van 35% van het ouderdomspensioen of voor het afzien van partnerpensioen.